De grond
De staat waarin de bodem verkeert bepaalt in grote mate of de planten goed willen groeien. Ze halen er immers hun voedingsstoffen, maar ook water en zuurstof vandaan. Die stoffen moet de bodem dus wel kunnen afgeven. Soms laat de structuur van de bodem dat niet toe. Zandgronden zijn vaak luchtig, maar houden het water niet vast en bevatten meestal weinig voedingsstoffen (ze zijn ‘arm’). Kleigronden zijn hier het tegenovergestelde van. Ze zijn rijk aan voedingsstoffen maar hebben een dichte structuur. Wortels dringen moeilijk in de grond door, er is weinig zuurstof aanwezig en de waterdoorlatendheid is slecht. Een goede tuingrond zit ergens tussen deze twee uitersten in.
Als de structuur van de bodem slecht is moet deze dus verbeterd worden. Dat kan in alle gevallen heel goed met compost. Compost maakt zware bodems luchtiger, terwijl lichte bodems hun water beter kunnen vasthouden. Bovendien wordt met compost niet alleen de structuur verbeterd maar worden ook voedingsstoffen toegevoegd aan de bodem. De grond bemesten met bijvoorbeeld kunstmest terwijl de structuur van de bodem niet goed is, heeft absoluut geen zin. De voedingsstoffen zullen dan gemakkelijk uitspoelen en het grondwater verontreinigen. Compost heeft de prettige eigenschap dat het voedingsstoffen vasthoudt.
Behalve de bodemstructuur kan ook de pH (de zuurgraad) nog van invloed zijn op de groei van planten. Deze bepaalt namelijk onder andere in hoeverre voedingsstoffen kunnen worden opgenomen uit de bodem. De meeste planten houden van een neutrale tot licht zure grond. De pH wordt uitgedrukt in waarden van 1 tot 14. Een pH van 7 noemt men neutraal, de waarden daaronder zijn zuur, de waarden daarboven basisch. Voor het meten van de zuurgraad zijn eenvoudige testsetjes verkrijgbaar.
Meer informatie over de bodemstructuur en -bemesting is te vinden op de website Neêrlands Tuin en de website Groen.net.