Bollen en knollen
Sommige planten maken een dikke bol of knol die (meestal) in de grond zit. Ze slaan daar voedsel in op. Als het winter is, sterven de planten boven de grond af. De bollen en knollen in de grond blijven leven. Na de winter wordt met het voedsel in de bol of knol een nieuwe plant gemaakt.
Bollen en knollen kun je soms eten. De aardappel bijvoorbeeld, dat is een knol! Als je de aardappel niet opeet, groeit er het volgende jaar een nieuwe plant uit. Kijk maar eens goed naar zo’n aardappel. Er zitten een heleboel puntjes in. Daar kunnen allemaal nieuwe stengels uit groeien. Boven de grond komen er bladeren en bloemen aan. Ondergronds groeien er nieuwe aardappeltjes uit.
Een voorbeeld van een bol is de ui. Ook die kun je eten. Een bol bestaat uit allemaal laagjes. Het zijn eigenlijk een soort dikke, op elkaar geplakte bladeren. Die bladeren noem je bij een ui ‘rokken’. Als je de ui in de grond laat zitten groeit er een nieuwe plant uit. Die komt uit een knop in het midden van de bol, goed verstopt tussen alle laagjes.
Werkblad
Wil je zelf het verschil zien tussen een bol en een knol? Dat kan! Pak een aardappel en een ui en volg de onderstaande vragen op. Bekijk ook het filmpje over deze opdracht.
- Bekijk de aardappel aan de buitenkant
- Voelt de schil ruw of glad aan?
- Zie je puntjes in de aardappel? (Dat worden ogen genoemd.)
- Snijd de aardappel door
- Heeft de binnenkant overal dezelfde kleur?
- Is de schil dun of dik?
- Voelt de binnenkant droog of nat?
- Bekijk de ui aan de buitenkant
- Voelt de schil ruw of glad aan?
- Wat zie je aan de bovenkant?
- Wat zie je aan de onderkant?
- Snijd de ui van boven naar beneden door
- Voel je al iets aan je ogen?
- Wat dan?
- Bekijk de binnenkant van de ui
- Hoeveel lagen heeft de ui?
- Wat zie je tussen de lagen zitten?
toon extra informatie voor docenten
verberg extra informatie voor docenten
Informatie voor docenten
Wat is nu precies het verschil tussen een bol en een knol? Eerst maar even de overeenkomst. Zowel bollen als knollen dienen als opslagplaats voor reservevoedsel. Met dat voedsel kan, zodra zich weer een gunstige periode aandient, snel een nieuwe plant worden ontwikkeld.
Een bol zit echter heel anders in elkaar dan een knol. Een bol is in feite een volledige plant. De bodem van de bol is een zeer gedrongen stengel waarop vlezige bladeren staan. In die bladeren wordt het voedsel opgeslagen. Centraal op de bodem, omhuld door de vele bladeren, staat de hoofdknop waaruit in het juiste seizoen een bloem zal groeien. Als de bladeren de bol grotendeels omvatten, zoals bij een ui, worden het rokken genoemd. Als de bladeren smaller zijn dan de omvang van de bol, heten ze schubben.
Een knol is een verdikking van een deel van de plant. In de meeste gevallen is het een verdikking van de stengel. Dat wordt dan een stengelknol genoemd. Soms zit het verdikte deel van de stengel boven de grond, zoals bij de koolrabi. Maar de stengel kan ook in de grond zitten, zoals bij de radijs. Ook de aardappel is een stengelknol. De ondergrondse stengels van de aardappel worden overigens ‘stolonen’ genoemd. De plek van de verdikking aan de stengel bepaalt of er al dan niet schubben op de knol zitten. Als de verdikking boven de eerste bladeren ontstaat, de zaadlobben, is het een bedekte knol. Ontstaat de verdikking onder de zaadlobben dan is het een naakte knol, zoals bij de radijs en de aardappel het geval is. Tot slot kan de verdikking dan ook nog in de wortel optreden. Er wordt dan gesproken van een zogenaamde wortelknol. De kroot is hier een goed voorbeeld van.